
Jurisprudentie
AE0388
Datum uitspraak2002-03-20
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101551/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101551/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200101551/1.
Datum uitspraak: 20 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
(…), wonend te (…),
appellante,
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Zoetermeer, op voorstel van burgemeester en wethouders van 16 juni 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Rokkeveen-kantoren".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 13 februari 2001, DRGG/ARB/00/7456A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Hoewel daartoe in gelegenheid gesteld, hebben verweerders geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door (…), en verweerders, vertegenwoordigd door S. de Smidt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Als partij is de raad van de gemeente Zoetermeer, vertegenwoordigd door J.B. Sellink en M.C.O. Eussen, ambtenaren van de gemeente, gehoord.
Na de zitting zijn door burgemeester en wethouders van Zoetermeer, op verzoek van de Afdeling, nadere stukken toegezonden. Appellante is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Door partijen is afgezien van een nadere zitting.
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plangebied is gelegen in het zuidelijke deel van de gemeente Zoetermeer en sluit aan op het reeds bestaande kantorengebied Rokkeveen. Met het plan wordt onder meer beoogd de bouw van kantoren mogelijk te maken. Hiertoe zijn uit te werken bestemmingen opgenomen. Bij hun besluit, voor zover thans in geding, hebben verweerders goedkeuring verleend aan het plan.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. De bezwaren van appellante zijn gericht tegen de mogelijkheden die het plan biedt voor de bouw van kantoren aan het Bredewater met een hoogte van 80 meter schuin tegenover haar woning en de bouw van een kantoortoren van 165 meter in de nabijheid van haar woning op een locatie aan het Plein van de Verenigde Naties. Primair acht zij de behoefte aan nieuwe kantoren niet aangetoond. Subsidiair vreest verzoekster dat verwezenlijking van kantoren met deze hoogten zal leiden tot beperking van haar woongenot wegens schaduwwerking, intensivering van de geluidsoverlast, parkeeroverlast, aantasting van haar privacy en een substantiële waardevermindering van haar woning.
2.5. De in geding zijnde gronden aan het Bredewater hebben in het plan de bestemming “Uit te werken kantoordoeleinden 1” ( UK 1) gekregen terwijl aan de gronden aan het Plein van de Verenigde Naties in het plan de bestemming “Uit te werken kantoordoeleinden 2 “( UK 2 ) hebben gekregen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor kantoren.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder c, tweede en derde bolletje van de planvoorschriften, werken burgemeester en wethouders de bestemming uit met inachtneming van onder andere de regel dat binnen de bebouwingsvlek “Uit te werken kantoordoeleinden 1” de hoogte van hoofdgebouwen gelegen aan het Bredewater niet meer dan 80 meter mag bedragen en binnen de bebouwingsvlek “Uit te werken kantoordoeleinden 2” de hoogte van hoofdgebouwen niet meer dan 165 meter mag bedragen.
2.6. Allereerst overweegt de Afdeling ten aanzien van de behoefte aan kantoren als volgt. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften mag in het plangebied maximaal 100.000 m2 brutovloeroppervlakte worden verwezenlijkt. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 9 kan hieraan nog 25.000 m2 toegevoegd worden. Deze capaciteit dient ter aanvulling van de in het geldende plan opgenomen capaciteit van 140.000 m2, zodat na de verkrijging van formele rechtskracht van het bestreden plan in totaal 240.000 m2 en na wijziging 265.000 m2 is toegestaan. Uit de stukken blijkt dat van dit volume 20.000 m2 pas mag worden verwezenlijkt na instemming van het stadsgewest Haaglanden dat ten aanzien van de kantoorbehoeften in de regio een coördinerende rol vervult. Ter zitting is gebleken dat verweerders verwachten dat de capaciteit tot 2011 niet te ruim bemeten is. Zij betogen dat thans in Zoetermeer enige leegstand optreedt, doch dat het in de aard van de kantorenmarkt ligt dat zich terzake fluctuaties voordoen. Een en ander is afhankelijk van de economische ontwikkeling. Overigens is ter zitting meegedeeld dat zich reeds verscheidene gegadigden hebben aangemeld. De Afdeling is van oordeel dat verweerders in redelijkheid hebben kunnen instemmen met de in het plan voorziene capaciteit. Dit onderdeel van het beroep is ongegrond.
2.7. Met betrekking tot de hoogte van de kantoren met de bestemming “Uit te werken kantoordoeleinden 1 ( UK 1)”aan het Bredewater is ter zitting gebleken dat zowel het gemeentebestuur als verweerders ervan uitgaan dat de uitwerking zal voorzien in hoogten oplopend van 50 tot 80 meter. De Afdeling constateert dat de planvoorschriften een hoogte van 80 meter toelaten. Nu aannemelijk noch gewenst is dat in het gehele plandeel gebouwen hoger dan 50 meter verrijzen, is de Afdeling van oordeel dat verweerders door het plandeel met de bestemming “Uit te werken kantoordoeleinden” ( UK 1) en artikel 4, tweede lid, onder c, tweede bolletje van de planvoorschriften in zoverre goed te keuren hebben gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is wat betreft dit onderdeel gegrond zodat de betrokken gedeelten dienen te worden vernietigd. De Afdeling ziet tevens aanleiding aan de vorengenoemde planonderdelen goedkeuring te onthouden.
2.8. Aangaande de bouw van een kantoortoren van 165 meter, waaraan in het plan zoals hiervoor is aangegeven bestemming “Uit te werken kantoordoeleinden 2” ( UK 2 ) is toegekend, is ter zitting gebleken dat een onderzoek is uitgevoerd naar de schaduwwerking van deze toren aan de overzijde van de Rijksweg A12. Blijkens dit onderzoek veroorzaakt de schaduw van de toren wat betreft de breedte en diepte geen bovenmatige overlast. Voor het overige is geen sprake van overlast waaraan een doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Overigens hebben verweerders in redelijkheid mogen oordelen dat in een stedelijke omgeving enige schaduwwerking niet abnormaal is. Dit beroepsonderdeel is ongegrond.
2.9. Ten aanzien van de gevreesde toeneming van geluidsoverlast als gevolg van toenemend wegverkeer in verband met de beoogde kantoorvoorzieningen stellen verweerders dat rekening wordt gehouden met de wettelijke vereisten terzake. Overigens kan het geluidsniveau gunstig worden beïnvloed door de aan kantoren toegedichte afschermende werking. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk.
2.10. Appellante heeft verder parkeeroverlast aan de orde gesteld. Verweerders hebben terzake overwogen en ter zitting nader toegelicht dat de voor bestaande kantoren gehanteerde norm hoger is dan de in het rijksbeleid vastgestelde norm en dat voor het overige aanvullende beleidsinstrumenten dienen te worden gehanteerd om aan de terzake bestaande doelstellingen te voldoen.
De Afdeling overweegt dat volgens het rijksbeleid de kantoren op de locatie Rokkeveen kunnen worden aangemerkt als B-locatie. Hiervoor geldt een parkeernorm van één parkeerplaats per 125 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Uit de stukken blijkt dat de parkeernorm voor de al bestaande kantoren ingevolge het geldende plan één parkeerplaats per 50 m2 bedraagt. Feitelijk geldt voor het gebied dus een soepeler norm dan de rijksnorm. Gebleken is dat voor nieuwe kantoren vrijwel overeenkomstig de eisen de betrokken rijksnorm wordt toegepast. In dat kader voert het gemeentebestuur een aanvullend beleid dat inhoudt dat door middel van zogenoemd vervoersmanagement per bedrijf de verplaatsingsbehoefte verder wordt gereguleerd. Ter zitting heeft het gemeentebestuur voorts gewezen op de beschikbaarheid van andere instrumenten zoals het invoeren van een parkeerregime. Op dit onderdeel hebben verweerders het plan op juiste gronden aanvaardbaar kunnen achten.
2.10.1. De Afdeling wijst er verder op dat, voorzover appellante ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan meent schade te lijden, artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, onder de daar genoemde omstandigheden, voorziet in een regeling ter vergoeding van die schade.
2.10.2. Uit het vorenstaande volgt dat verweerders zich, met uitzondering van het onder 2.7 overwogene, in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante verder heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.10.3. Mitsdien is het beroep deels gegrond.
2.11. Verweerders dienen in beginsel in de proceskosten van appellante te worden veroordeeld, doch niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 13 februari 2001, DRGG/ARB/00/7456A, voorzover het betrekking heeft op:
1. het plandeel dat is gelegen ten zuiden van het Bredewater en dat op de plankaart behorend bij het bestemmingsplan is aangegeven met de bestemming “Uit te werken kantoordoeleinden 1 (UK 1) “;
2. artikel 4, tweede lid, onder c, tweede bolletje;
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II.genoemde onderdelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. gelast dat provincie aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002
178-410.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,